De weg wijzen
“Blijf na de les even zitten,” zei meneer Van der Reijden die maandagmiddag. 14 jaar was ik en ik zat in de brugklas HAVO/VWO. Het voorgaande jaar had ik met de hakken over de sloot afgerond. “Leest te weinig”, stond er in mijn rapport bij verschillende talen. Ook de boekbespreking die ik zojuist had gevoerd was op zijn best matig. Ik deed het aan de hand van de notities van een klasgenoot, want ik had het boek zelf niet gelezen. Het boeide me niet. Daarom zat ik ook niet te wachten op dat “nagesprek” die maandagmiddag. Maar die vijftien minuten zijn nog dagelijks bepalend.
Het jaar ervoor had ik dergelijke gesprekken met een paar docenten gevoerd. Dat ging vaak indirect over de winkel van mijn ouders en de vooroordelen jegens kinderen van middenstanders. Ze vonden ons rechts uitschot, waar weinig mee te beginnen was. Ik had dus wel een idee wat er zou komen en was voorbereid op “meer van datzelfde”. Kwestie van beterschap beloven en dan zien dat ik er doorheen fietste. Maar meneer Van der Reijden verraste me.
“Van je docenten aardrijkskunde, geschiedenis en maatschappijleer begrijp ik dat je bovengemiddeld veel weet. Ze zeggen dat je veel naslagwerken, tijdschriften en kranten leest. Dus lezen is het probleem niet. Ik denk dat fictie je niet boeit. Dat is jammer, maar daar kunnen we aan werken. Wat is je favoriete vak?”
Dat was geschiedenis. Maar dat wist hij vast al.
“Ik heb een dun boekje voor je. Dat lees je in twee uur uit. Volgende week om deze tijd praten er er een uur over. Na de les, jij en ik. Okay?” Mijn antwoord wachtte hij niet af, want hij legde het donkerblauwe boekje voor mijn neus en beende weg.
Het was meer een pamflet dan een boek. 33 bladzijden. Eigenlijk nog minder, gezien de grote hoeveelheid pagina’s die half gevuld waren. Dit leek bovendien minder complex dan een gemiddeld artikel uit de “Vrij Nederland”, een weekblad dat ik toen veel las (niet te vergelijken met dat magazine dat nu die naam draagt). Thuis vertelde ik niets over dat gesprek en het boekje verdween ergens op mijn kamer.
Op zondagavond schoot het door mijn hoofd tijdens Studio Sport: “F*ck, morgen moet ik dat boek gelezen hebben.” Ik zag FC Utrecht winnen en Feyenoord verliezen. We aten.
Na de TV lag ik met het boek op bed. Ik las er vluchtig doorheen. Maar het ging niet slecht, want de volgende ochtend wist ik nog hoe de hoofdpersoon heette en ook dat het zich in Antwerpen afspeelde. Ik had nog een kwartiertje, dus las her en der een passage terug. Ik wist in ieder geval meer van dit boek, dan van die titel waar ik die bespreking over deed. Met enig zelfvertrouwen meldde ik me na de les bij meneer Van der Reijden.
“Ben je een beetje Bijbelvast Roy?”
Dat vond ik een rare vraag, want het boek ging niet over religie. Ik zat weliswaar op een Christelijke middelbare school, maar die was – behoudens een enkele docent – niet heel fanatiek in de leer.
“Mijn vader is Katholiek opgevoed, maar daar doen we thuis niets mee. Ja, we vieren Sinterklaas, Kerst en Pasen. En Carnaval. Maar dat is het wel zo’n beetje. Aardappelen van de Nieuwe Oogst zijn bij ons belangrijker dan de kerstboom.” Goed mogelijk dat ik het wat geïrriteerd bracht. Maar ik wilde over het boek praten, voordat ik het allemaal was vergeten.
“Kun je mij het kerstverhaal uitleggen?”
– “Het kerstverhaal? Natuurlijk.”
En zo vertelde ik uitgebreid over de geboorte van Christus in de stal en de Wijzen uit het Oosten. In mijn hoofd liep de klok mee, want we hadden een uur. Hoe langer ik druk was over Maria en die Ster, des te minder tijd er was voor het gesprek over het boekje.
Meneer Van der Reijden gaf me alle tijd. Uiteindelijk constateerde hij dat ik het “redelijk op het netvlies” had. Op het laatst vroeg hij of ik het boekje echt gelezen had.
“Eh, nou …” stotterde ik. En ik zag hem lachen.
“Geen probleem Roy. Lees het boek de komende week echt goed door en denk aan dat mooie Kerstverhaal dat je me net vertelde. Zoek de overeenkomsten.”
De week erop bespraken het verhaal opnieuw. Meneer Van der Reijden had me geprikkeld, dus ik had het boekje meerdere malen grondig gelezen. Ik had best veel overeenkomsten gevonden in de zoektocht van de drie zwarte matrozen naar hun Maria. Her en der moest ik grinniken om de zelfspot van de immer twijfelende Laarmans en zijn speurtocht in de havenstad Antwerpen. Ik had er plezier in.
Het Dwaallicht van Willem Elsschot was de eerste novelle die ik echt beleefde. Die ik van binnen voelde. Dat boek veranderde niet mijn leven, maar docent Van der Reijden deed dat wel.
